Naarmate de nacht vordert en Deniz me steeds ieder uur wekt, begint mijn spraak gelukkig weer wat terug te komen. In de ochtend kan ik wel weer meer zeggen, maar nog steeds heb ik moeite met zinnen maken of op woorden komen. Wel kan ik, zittend, eindelijk zelf de trap af naar de woonkamer.
Ik voel me heel beroerd en moet steeds overgeven van de hoofdpijn. De sterkste pijnstiller is niet sterk genoeg, terwijl ik normaal een hoofdpijntje wel weg krijg met de lichtste paracetamol. Ik kan geen licht verdragen en lig de hele ochtend met de gordijnen dicht en een zonnebril op, op de bank. Eten lukt niet door de misselijkheid en aan de achterkant van mijn hoofd voelt het alsof iemand met een moker mijn schedel heeft ingeslagen.
Eindelijk kan ik stotterend en hakkelend vertellen wat ik me beetje bij beetje weer kan herinneren van de avond ervoor. Ik weet nog dat Deniz eerder dan ikzelf naar bed was gegaan en dat ik na een klein uurtje zelf ook naar bed ging. Tijdens het tandenpoetsen bemerkte ik ineens dat ik heel erg misselijk werd van het gevoel van de tandenborstel in mijn mond. Op het moment dat ik bijna moest kokhalzen, trok er een zwart doek voor mijn ogen en weet ik nog dat ik verstijfde van schrik en mezelf naar achter voelde vallen. Daarna weet ik niks meer.
Nadat ik voor de 3e keer moest overgegeven, kon Deniz het niet langer aanzien en belt naar de huisarts. Ik mag zelfs tijdens de lunchpauze komen. Eenmaal op consult, merkt de huisarts ook dat ik niet helder ben en alle klachten bij elkaar opgeteld, schrijft ze een zwaardere pijnstiller voor en krijgen we een briefje mee om met spoed een neuroloog te bezoeken. We moeten bellen om nog voor dezelfde dag een afspraak te maken.
We zijn de spreekkamer koud uit of Deniz belt naar het ziekenhuis. “Wij kunnen nu even niet in de agenda, maar als u uw nummer geeft bellen wij u direct terug”, zegt de assistente. Een uur gaat voorbij, maar er belt niemand terug. Weer belt Deniz, maar tot twee keer toe wordt hij uit de wachtrij gegooid. Uiteindelijk is het enkele minuten voor sluitingstijd van de polikliniek en probeert Deniz nog één keer te bellen. Dit keer krijgt hij zelfs al een bandje dat de polikliniek gesloten is. Omdat de huisarts ook niet meer aanwezig is moeten we daarom nog een uur extra wachten en opnieuw belt Deniz naar de huisartsenpost. “Ik wil dat er nu iemand naar mijn vrouw kijkt die verstand heeft van de hersenen, want het gaat helemaal niet goed met haar en dit gaan we niet zomaar oplossen met een paracetamolletje en bedrust”, klinkt hij woest. “Ja maar meneer het is heel druk op het moment en ze zal vast en zeker een hersenschudding hebben, daar kan een arts nu ook niks aan veranderen”.
Deniz hangt ineens de telefoon op, pakt mijn schoenen en jas en zegt: “We gaan er nu gewoon heen, kan me niet schelen wat ze zeggen. Ik ga gewoon niet eerder weg dan dat er een neuroloog geweest is”. Ik zie de woede en frustratie in zijn ogen. Hij helpt me met aankleden en ondertussen arriveert mijn schoonvader om ons met de auto te brengen. Ik strompel naar de auto. Tijdens de autorit kan ik niet naar buiten kijken, omdat ik al die voorbij flitsende beelden niet kan verwerken. Ik verstop me diep in mijn jas en sluit mijn wazige, achter een zonnebril verscholen, ogen.